engage

US /ɪnˈɡeɪdʒ/
UK /ɪnˈɡeɪdʒ/
"engage" picture
1.

betrekken, boeien, aantrekken

to occupy or attract someone's interest or attention

:
The story was so captivating that it fully engaged my attention.
Het verhaal was zo boeiend dat het mijn aandacht volledig vasthield.
It's important to engage students in the learning process.
Het is belangrijk om studenten te betrekken bij het leerproces.
2.

in contact treden, interageren

to establish a meaningful contact or connection with someone

:
It's important to engage with your audience.
Het is belangrijk om in contact te treden met je publiek.
He found it difficult to engage with his new colleagues.
Hij vond het moeilijk om contact te leggen met zijn nieuwe collega's.
3.

zich mengen in, betrekken bij

to become involved in a conversation or discussion

:
She refused to engage in gossip.
Ze weigerde zich te mengen in roddels.
He tried to engage him in a debate.
Hij probeerde hem te betrekken in een debat.
4.

inhuren, aannemen

to hire someone for a job or service

:
They decided to engage a new consultant.
Ze besloten een nieuwe consultant te inhuren.
The company will engage more staff next quarter.
Het bedrijf zal volgend kwartaal meer personeel aannemen.
5.

ingrijpen, inschakelen

to become interlocked or mesh (of mechanical parts)

:
The gears failed to engage properly.
De tandwielen konden niet goed ingrijpen.
Press the clutch to engage the first gear.
Druk de koppeling in om de eerste versnelling te inschakelen.
6.

aangaan, verloven

to enter into a formal agreement or contract

:
They decided to engage in a partnership.
Ze besloten een partnerschap aan te gaan.
He was engaged to be married next month.
Hij was volgende maand verloofd om te trouwen.
1.

bezet, verwikkeld

occupied; busy

:
The line is engaged.
De lijn is bezet.
He was engaged in a deep conversation.
Hij was verwikkeld in een diepgaand gesprek.