communicate
US /kəˈmjuː.nə.keɪt/
UK /kəˈmjuː.nə.keɪt/
1.
communiceren, overbrengen
share or exchange information, news, or ideas
:
•
They communicate primarily through email.
Ze communiceren voornamelijk via e-mail.
•
It's important to communicate clearly with your team.
Het is belangrijk om duidelijk met je team te communiceren.
2.
overbrengen, verspreiden
pass on (a disease or information)
:
•
The virus can communicate from person to person.
Het virus kan zich verspreiden van persoon tot persoon.
•
He failed to communicate the urgency of the situation.
Hij slaagde er niet in de urgentie van de situatie te communiceren.