join

US /dʒɔɪn/
UK /dʒɔɪn/
"join" picture
1.

verbinden, samenvoegen

link; connect

:
The two pieces of wood were joined with glue.
De twee stukken hout werden met lijm verbonden.
The rivers join near the city.
De rivieren komen samen bij de stad.
2.

zich aansluiten bij, lid worden van

become a member of (an organization)

:
She decided to join the local sports club.
Ze besloot zich aan te sluiten bij de plaatselijke sportclub.
Would you like to join our team?
Wil je bij ons team komen?
3.

vergezellen, zich bijvoegen

accompany (someone)

:
Will you join me for dinner?
Wil je me vergezellen voor het avondeten?
I'll join you in a moment.
Ik kom zo bij je.
1.

verbinding, voeg

a place where two or more things are joined

:
The join in the pipe was leaking.
De verbinding in de pijp lekte.
Check the joins to ensure they are secure.
Controleer de verbindingen om er zeker van te zijn dat ze veilig zijn.