engagement
US /ɪnˈɡeɪdʒ.mənt/
UK /ɪnˈɡeɪdʒ.mənt/

1.
2.
afspraak, verplichting
an arrangement to meet someone or do something at a particular time
:
•
I have a prior engagement, so I can't make it.
Ik heb een eerdere afspraak, dus ik kan er niet bij zijn.
•
He has a busy schedule with many professional engagements.
Hij heeft een drukke agenda met veel professionele afspraken.
3.
betrokkenheid, participatie
the act of participating in something or being involved in an activity
:
•
Student engagement in extracurricular activities is encouraged.
Studentenbetrokkenheid bij buitenschoolse activiteiten wordt aangemoedigd.
•
The company seeks to increase customer engagement with its brand.
Het bedrijf streeft ernaar de klantenbetrokkenheid bij zijn merk te vergroten.
4.
gevecht, confrontatie
a battle or conflict between armed forces
:
•
The troops were involved in a fierce engagement with the enemy.
De troepen waren betrokken bij een fel gevecht met de vijand.
•
The general planned the next engagement carefully.
De generaal plande de volgende confrontatie zorgvuldig.