fix

US /fɪks/
UK /fɪks/
"fix" picture
1.

repareren, herstellen

mend or repair

:
•
Can you fix my broken chair?
Kun je mijn kapotte stoel repareren?
•
The mechanic will fix the car by tomorrow.
De monteur zal de auto morgen repareren.
:
repairmendrestorerenovateoverhaul
2.

bevestigen, vastmaken

attach or fasten (something) in a particular place or position

:
•
She used glue to fix the broken pieces together.
Ze gebruikte lijm om de gebroken stukken aan elkaar te bevestigen.
•
They need to fix the new sign to the wall.
Ze moeten het nieuwe bord aan de muur bevestigen.
:
attachfastensecureinstallmount
3.

klaarmaken, bereiden

prepare (food or a meal)

:
•
I'll fix us some dinner.
Ik zal wat avondeten voor ons klaarmaken.
•
She knows how to fix a great breakfast.
Ze weet hoe ze een geweldig ontbijt moet klaarmaken.
:
preparemakecookget ready
4.

vaststellen, regelen, doen

arrange or organize (something) in a particular way

:
•
We need to fix a date for the meeting.
We moeten een datum voor de vergadering vaststellen.
•
Can you fix your hair before we go?
Kun je je haar doen voordat we gaan?
:
arrangeorganizeschedulesetdetermine
1.

oplossing, reparatie

a solution to a problem; a way of dealing with a difficult situation

:
•
There's no easy fix for this complex issue.
Er is geen gemakkelijke oplossing voor dit complexe probleem.
•
We need to find a quick fix for the leaky pipe.
We moeten een snelle oplossing vinden voor de lekkende pijp.
:
solutionremedycurepatchrepair
2.

dosis, shot

an amount of something that one desires or needs, especially a dose of an addictive drug

:
•
He needed his daily fix of coffee.
Hij had zijn dagelijkse shot koffie nodig.
•
The addict was desperate for a fix.
De verslaafde was wanhopig op zoek naar een shot.
:
doseshothitcravingaddiction
:
fixedfixingsfixativefixed-linefixed assetsfix upprice fixing