fasten

US /ˈfæs.ən/
UK /ˈfæs.ən/
"fasten" picture
1.

vastmaken, bevestigen, sluiten

to close or join together two parts of something

:
Please fasten your seatbelt.
Gelieve uw veiligheidsgordel vast te maken.
She fastened the brooch to her dress.
Ze maakte de broche aan haar jurk vast.
2.

richten, vestigen

to direct one's eyes or attention steadily or intently toward something

:
He fastened his gaze on the distant ship.
Hij richtte zijn blik op het verre schip.
Her attention was fastened on the speaker.
Haar aandacht was gevestigd op de spreker.