set
US /set/
UK /set/

1.
2.
3.
4.
ondergaan
(of the sun, moon, or a planet) appear to move towards and below the horizon
:
•
The sun began to set behind the mountains.
De zon begon te ondergaan achter de bergen.
•
We watched the beautiful sunset as the sky turned orange and pink.
We keken naar de prachtige zonsondergang terwijl de lucht oranje en roze kleurde.
1.
set, reeks
a group of similar things that belong together or are considered as a unit
:
•
She bought a new set of dishes.
Ze kocht een nieuwe set servies.
•
The band played a set of their greatest hits.
De band speelde een set van hun grootste hits.
2.
stand, zetting
the way in which something is placed or arranged
:
•
The set of the jaw indicated determination.
De stand van de kaak duidde op vastberadenheid.
•
The permanent set of her hair was perfect.
De permanente zetting van haar haar was perfect.
1.
vastgesteld, vast
fixed or established
:
•
The rules are set and cannot be changed.
De regels zijn vastgesteld en kunnen niet worden gewijzigd.
•
He has a set routine every morning.
Hij heeft elke ochtend een vaste routine.