cure
US /kjʊr/
UK /kjʊr/
1.
geneesmiddel, kuur
a remedy or treatment for a disease or illness
:
•
Scientists are still searching for a cure for cancer.
Wetenschappers zoeken nog steeds naar een geneesmiddel tegen kanker.
•
Rest and fluids are the best cure for a cold.
Rust en vocht zijn de beste geneesmiddelen tegen verkoudheid.
1.
genezen, helen
to relieve (a person or animal) of the symptoms of a disease or condition
:
•
The doctor was able to cure her of the rare illness.
De dokter kon haar van de zeldzame ziekte genezen.
•
This new drug might cure his chronic pain.
Dit nieuwe medicijn kan zijn chronische pijn genezen.
2.
conserveren, pekelen
to preserve (meat, fish, or other food) by salting, drying, or smoking
:
•
The salmon was carefully cured with salt and sugar.
De zalm werd zorgvuldig gepekeld met zout en suiker.
•
They used traditional methods to cure the ham.
Ze gebruikten traditionele methoden om de ham te conserveren.