arrange

US /əˈreɪndʒ/
UK /əˈreɪndʒ/
"arrange" picture
1.

schikken, ordenen

to put things in a neat, attractive, or required order

:
She arranged the flowers in a vase.
Ze schikte de bloemen in een vaas.
Please arrange the chairs in rows.
Gelieve de stoelen in rijen te schikken.
2.

regelen, organiseren

to plan or make preparations for something to happen

:
We need to arrange a meeting for next week.
We moeten een vergadering regelen voor volgende week.
Can you arrange for a taxi to pick me up?
Kun je een taxi regelen om me op te halen?