lay

US /leɪ/
UK /leɪ/
"lay" picture
1.

leggen

put something down gently or carefully

:
She carefully laid the baby in the crib.
Ze legde de baby voorzichtig in de wieg.
Please lay the books on the table.
Leg de boeken alstublieft op tafel.
2.

leggen, eieren leggen

of a bird, reptile, insect, or fish produce eggs

:
The hen will lay an egg every day.
De kip zal elke dag een ei leggen.
Turtles come ashore to lay their eggs.
Schildpadden komen aan land om hun eieren te leggen.
1.

ligging, indeling

a way in which something is situated or arranged

:
The lay of the land made it difficult to build.
De ligging van het land maakte het moeilijk om te bouwen.
He studied the lay of the cards on the table.
Hij bestudeerde de ligging van de kaarten op tafel.
1.

leken, niet-geestelijk

not ordained into the clergy; non-clerical

:
He is a lay preacher, not an ordained minister.
Hij is een lekenprediker, geen gewijde predikant.
The committee includes both clergy and lay members.
De commissie omvat zowel geestelijken als lekenleden.