regular

US /ˈreɡ.jə.lɚ/
UK /ˈreɡ.jə.lɚ/
"regular" picture
1.

regelmatig, gewoon

done or happening frequently; usual

:
•
She makes regular visits to her grandmother.
Ze brengt regelmatig bezoeken aan haar grootmoeder.
•
It's part of my regular routine.
Het is onderdeel van mijn reguliere routine.
:
frequenthabitualcustomaryroutinestandard
2.

regelmatig, gelijkmatig

evenly spaced or arranged; occurring at fixed intervals

:
•
The fence posts are set at regular intervals.
De hekpalen staan op regelmatige afstanden.
•
Her breathing was slow and regular.
Haar ademhaling was langzaam en regelmatig.
:
evenuniformconsistentsteadysymmetrical
3.

normaal, standaard

conforming to a standard or rule; not abnormal

:
•
He's a regular guy, nothing special.
Hij is een gewone kerel, niets bijzonders.
•
The doctor said her heart rate was regular.
De dokter zei dat haar hartslag normaal was.
:
normalstandardtypicalordinarycommon
1.

vaste klant, habitué

a regular customer or client

:
•
He's a regular at the local pub.
Hij is een vaste klant in de plaatselijke pub.
•
We appreciate our regulars.
We waarderen onze vaste klanten.
:
clientcustomerpatronfrequent visitor
:
(as) regular as clockwork