go down
US /ɡoʊ daʊn/
UK /ɡoʊ daʊn/

1.
2.
bekendstaan, de geschiedenis ingaan
to be recorded or remembered in a particular way
:
•
The story will go down in history as a great achievement.
Het verhaal zal de geschiedenis ingaan als een grote prestatie.
•
His name will go down as one of the greatest leaders.
Zijn naam zal bekendstaan als een van de grootste leiders.
3.
geaccepteerd worden, geloofd worden
to be accepted or believed
:
•
His excuse didn't go down well with the teacher.
Zijn excuus viel niet goed bij de leraar.
•
The new policy is unlikely to go down with the employees.
Het nieuwe beleid zal waarschijnlijk niet goed vallen bij de werknemers.
4.
falen, verslagen worden, ten onder gaan
to fail or be defeated
:
•
The company might go down if sales don't improve.
Het bedrijf zou failliet kunnen gaan als de verkoop niet verbetert.
•
He refused to go down without a fight.
Hij weigerde zonder slag of stoot ten onder te gaan.