group

US /ɡruːp/
UK /ɡruːp/
"group" picture
1.

groep, verzameling

a number of people or things that are located, gathered, or classified together

:
•
A group of students gathered outside the library.
Een groep studenten verzamelde zich buiten de bibliotheek.
•
She divided the items into different groups.
Ze verdeelde de items in verschillende groepen.
:
clustercollectionassemblygatheringset
2.

band, muziekgroep

a number of musicians who play popular music together

:
•
The rock group performed their new song.
De rockgroep speelde hun nieuwe nummer.
•
She dreams of joining a famous music group.
Ze droomt ervan om lid te worden van een beroemde muziekgroep.
:
bandensembletroupe
1.

groeperen, indelen

to form into a group or groups

:
•
Let's group the chairs around the table.
Laten we de stoelen rond de tafel groeperen.
•
The teacher asked the students to group themselves by height.
De leraar vroeg de studenten om zich op lengte te groeperen.
:
clusterassemblecollectcategorizesort
:
user groupgroup therapyethnic groupgirl groupgroup stagefunctional groupgroup insurance