pick up
US /pɪk ʌp/
UK /pɪk ʌp/

1.
2.
oppikken, leren
to learn something new, often informally or by experience
:
•
He managed to pick up some Spanish while traveling.
Hij slaagde erin om wat Spaans op te pikken tijdens het reizen.
•
I quickly picked up how to use the new software.
Ik pikte snel op hoe ik de nieuwe software moest gebruiken.
3.
aantrekken, verbeteren
to improve or increase
:
•
Business has really started to pick up recently.
De zaken zijn de laatste tijd echt aangetrokken.
•
The wind began to pick up in the afternoon.
De wind begon 's middags aan te trekken.
4.
opmerken, opvangen
to notice or become aware of something
:
•
Did you pick up on his nervousness during the presentation?
Heb je zijn nervositeit tijdens de presentatie opgemerkt?
•
The microphone was able to pick up faint sounds.
De microfoon kon zwakke geluiden opvangen.
5.
opnemen, beantwoorden
to answer a telephone call
:
•
Could you please pick up the phone?
Kun je alsjeblieft de telefoon opnemen?
•
I tried calling, but no one picked up.
Ik probeerde te bellen, maar niemand nam op.