picking
US /ˈpɪkɪŋ/
UK /ˈpɪkɪŋ/
1.
keuze, selectie
the action of choosing or selecting something
:
•
The picking of the right candidate is crucial for the team's success.
Het kiezen van de juiste kandidaat is cruciaal voor het succes van het team.
•
Her careful picking of words made her speech very impactful.
Haar zorgvuldige keuze van woorden maakte haar toespraak zeer impactvol.
2.
plukken, oogsten
the action of gathering or harvesting fruits, vegetables, or other crops
:
•
Strawberry picking is a popular activity in the summer.
Aardbeien plukken is een populaire activiteit in de zomer.
•
They spent the afternoon picking apples in the orchard.
Ze brachten de middag door met appels plukken in de boomgaard.
1.
plukkend, kiezend, oppakkend
present participle of pick
:
•
She is picking flowers in the garden.
Ze is bloemen aan het plukken in de tuin.
•
He was picking up the pieces after the accident.
Hij was de brokstukken aan het opruimen na het ongeluk.