master

US /ˈmæs.tɚ/
UK /ˈmæs.tɚ/
"master" picture
1.

meester, heer

a man who has people working for him, especially servants or slaves

:
•
The master of the house greeted his guests.
De meester van het huis begroette zijn gasten.
•
The dog obeyed its master's commands.
De hond gehoorzaamde de bevelen van zijn meester.
:
lordowneremployerrulercommander
2.

meester, beheerser

a person who has complete control of something

:
•
He is the master of his own destiny.
Hij is de meester van zijn eigen lot.
•
She became the master of the situation.
Ze werd de meester van de situatie.
:
controllercommanderrulerdirectorgovernor
3.

meester, expert

a person highly skilled in a particular art or craft

:
•
He is a true master of chess.
Hij is een ware meester in schaken.
•
The painting was done by an old master.
Het schilderij is gemaakt door een oude meester.
:
expertvirtuosomaestrogurupro
1.

beheersen, onder de knie krijgen

to acquire complete knowledge or skill in an art, technique, or subject

:
•
She hopes to master the art of negotiation.
Ze hoopt de kunst van het onderhandelen onder de knie te krijgen.
•
It took him years to master the guitar.
Het kostte hem jaren om de gitaar te beheersen.
:
learngraspunderstandexcel inbecome proficient in
2.

overwinnen, beheersen

to overcome or control something

:
•
He managed to master his fear of heights.
Het lukte hem zijn hoogtevrees te beheersen.
•
The company needs to master its production costs.
Het bedrijf moet zijn productiekosten beheersen.
:
conquersubduetamecontrolovercome
1.

meesterlijk, deskundig

having or showing very great skill or proficiency

:
•
He gave a master class in piano playing.
Hij gaf een masterclass in pianospelen.
•
The chef prepared a master dish.
De chef-kok bereidde een meestergerecht.
:
expertskilledproficientaccomplishedvirtuoso
:
master's degreemaster of ceremoniesmaster bedroommaster planwardrobe masterold masterMaster of Science