order

US /ˈɔːr.dɚ/
UK /ˈɔːr.dɚ/
"order" picture
1.

bevel, opdracht

a command or instruction

:
The general gave the order to advance.
De generaal gaf het bevel om op te rukken.
The judge issued a court order.
De rechter vaardigde een gerechtelijk bevel uit.
2.

volgorde, orde

the arrangement or disposition of people or things in relation to each other according to a particular sequence, pattern, or method

:
Please put the books back in alphabetical order.
Leg de boeken alstublieft terug in alfabetische volgorde.
The room was in perfect order.
De kamer was in perfecte orde.
3.

bestelling, order

a request for something to be made, supplied, or served

:
I'd like to place an order for a new laptop.
Ik wil graag een bestelling plaatsen voor een nieuwe laptop.
The restaurant received a large order for catering.
Het restaurant ontving een grote bestelling voor catering.
1.

bevelen, opdragen

give an authoritative command or instruction to

:
The teacher ordered the students to sit down.
De leraar beval de studenten te gaan zitten.
He ordered his men to open fire.
Hij beval zijn mannen het vuur te openen.
2.

bestellen, bestelling plaatsen

request (something) to be made, supplied, or served

:
She ordered a pizza for dinner.
Ze bestelde een pizza voor het avondeten.
We need to order more supplies.
We moeten meer voorraden bestellen.
3.

ordenen, rangschikken

arrange (something) in a systematic way

:
She ordered the files by date.
Ze ordende de bestanden op datum.
The librarian ordered the new books on the shelves.
De bibliothecaris ordende de nieuwe boeken op de planken.