structure
US /ˈstrʌk.tʃɚ/
UK /ˈstrʌk.tʃɚ/
1.
structuur, opbouw
the arrangement of and relations between the parts or elements of something complex
:
•
The structure of the human body is incredibly complex.
De structuur van het menselijk lichaam is ongelooflijk complex.
•
The novel has a unique narrative structure.
De roman heeft een unieke verhalende structuur.
2.
bouwwerk, constructie
a building or other object constructed from several parts
:
•
The old bridge is a magnificent structure.
De oude brug is een magnifieke constructie.
•
They are planning to build a new parking structure.
Ze zijn van plan een nieuwe parkeergarage te bouwen.
1.
structureren, opbouwen
construct or arrange according to a plan; give a structure to
:
•
The team needs to structure their presentation more clearly.
Het team moet hun presentatie duidelijker structureren.
•
The course is structured to provide both theoretical and practical knowledge.
De cursus is gestructureerd om zowel theoretische als praktische kennis te bieden.