carry

US /ˈker.i/
UK /ˈker.i/
"carry" picture
1.

dragen, vervoeren

support and move (someone or something) from one place to another

:
She helped him carry the heavy box.
Ze hielp hem de zware doos dragen.
The bridge can carry a lot of traffic.
De brug kan veel verkeer dragen.
2.

dragen, bezitten

have or possess (a particular quality or feature)

:
The disease can be carried by mosquitoes.
De ziekte kan door muggen worden overgedragen.
The new policy will carry significant implications.
Het nieuwe beleid zal aanzienlijke implicaties hebben.
3.

overbrengen, verspreiden

be transmitted or communicated

:
His voice didn't carry well in the large hall.
Zijn stem droeg niet goed in de grote zaal.
The news carried quickly through the town.
Het nieuws verspreidde zich snel door de stad.
1.

bereik, vlucht

the range or distance over which a sound or projectile can travel

:
The sound of the bell had a long carry.
Het geluid van de bel had een groot bereik.
The golf ball had a good carry.
De golfbal had een goede vlucht.