flight

US /flaɪt/
UK /flaɪt/
"flight" picture
1.

vlucht

the action or process of flying through the air

:
The bird took flight from the branch.
De vogel nam de vlucht van de tak.
We watched the graceful flight of the eagle.
We keken naar de gracieuze vlucht van de adelaar.
2.

vlucht

a journey by air, especially in an aircraft

:
Our flight to London was delayed.
Onze vlucht naar Londen was vertraagd.
She booked a direct flight to New York.
Ze boekte een directe vlucht naar New York.
3.

vlucht, zwerm

a group of birds or aircraft flying together

:
A flight of geese flew overhead.
Een vlucht ganzen vloog over.
The air show featured a spectacular flight of jets.
De vliegshow bevatte een spectaculaire vlucht straaljagers.
4.

trap, reeks treden

a set of stairs or steps leading from one floor or landing to another

:
He ran up a flight of stairs.
Hij rende een trap op.
The old house had a grand flight of steps leading to the entrance.
Het oude huis had een grote trap die naar de ingang leidde.
5.

vlucht, ontsnapping

an act of fleeing or running away

:
The prisoner made a desperate flight for freedom.
De gevangene deed een wanhopige vlucht naar de vrijheid.
The sudden noise caused the deer to take flight.
Het plotselinge geluid deed het hert op de vlucht slaan.