carry on
US /ˈkær.i ɑːn/
UK /ˈkær.i ɑːn/

1.
2.
zich aanstellen, tekeergaan
behave in an excited, foolish, or improper way
:
•
Stop carrying on like that, you're embarrassing me!
Stop met zo doorgaan, je brengt me in verlegenheid!
•
The children were carrying on terribly in the store.
De kinderen waren vreselijk aan het uitgaan in de winkel.