treat
US /triːt/
UK /triːt/
1.
behandelen
behave towards or deal with (someone or something) in a certain way
:
•
She treats everyone with respect.
Ze behandelt iedereen met respect.
•
The doctor treated his patient kindly.
De dokter behandelde zijn patiënt vriendelijk.
2.
behandelen, verwerken
apply a process or a substance to (something) to protect or preserve it or to give it particular properties
:
•
The wood was treated with a special sealant.
Het hout werd behandeld met een speciale kit.
•
The water needs to be treated before drinking.
Het water moet behandeld worden voordat het gedronken wordt.
3.
traktatie geven, uitnodigen
pay for someone else's food, drink, or entertainment as a gesture of generosity
:
•
Let me treat you to dinner tonight.
Laat me je vanavond op het diner trakteren.
•
It's my birthday, so I'll treat everyone to ice cream.
Het is mijn verjaardag, dus ik trakteer iedereen op ijs.
1.
traktatie, verwennerij
an event or item that is out of the ordinary and gives great pleasure
:
•
Going to the amusement park was a real treat.
Naar het pretpark gaan was een echte traktatie.
•
She bought herself a little treat after a long week.
Ze kocht zichzelf een kleine traktatie na een lange week.