deal with
US /diːl wɪð/
UK /diːl wɪð/

1.
aanpakken, omgaan met
to take action to do something, especially to solve a problem
:
•
We need to deal with this issue immediately.
We moeten dit probleem onmiddellijk aanpakken.
•
She's good at dealing with difficult customers.
Ze is goed in het omgaan met moeilijke klanten.
2.
zaken doen met, handelen met
to do business with someone or something
:
•
Our company doesn't deal with suppliers who have poor ethical standards.
Ons bedrijf doet geen zaken met leveranciers die slechte ethische normen hebben.
•
I prefer to deal directly with the manager.
Ik geef er de voorkeur aan om rechtstreeks met de manager te handelen.