gift

US /ɡɪft/

UK /ɡɪft/

cadeau, geschenk

a thing given willingly to someone without payment; a present

•

She received a beautiful gift for her birthday.

Ze kreeg een prachtig cadeau voor haar verjaardag.

•

He brought a small gift for the host.

Hij bracht een klein cadeau mee voor de gastheer.

gave, talent

a natural ability or talent

•

She has a natural gift for music.

Ze heeft een natuurlijke gave voor muziek.

•

His ability to connect with people is a true gift.

Zijn vermogen om met mensen in contact te komen is een ware gave.

schenken, geven

to give (something) as a gift

•

He decided to gift his old car to his nephew.

Hij besloot zijn oude auto aan zijn neef te schenken.

•

The company will gift a bonus to all employees.

Het bedrijf zal een bonus aan alle werknemers schenken.