delight
US /dɪˈlaɪt/
UK /dɪˈlaɪt/

1.
genoegen, vreugde, verrukking
great pleasure
:
•
The children squealed with delight when they saw the presents.
De kinderen gilden van vreugde toen ze de cadeaus zagen.
•
It was a great delight to meet you.
Het was een groot genoegen u te ontmoeten.