put up
US /pʊt ʌp/
UK /pʊt ʌp/

1.
2.
onderdak bieden, herbergen
to provide accommodation for someone
:
•
Can you put me up for the night?
Kun je me voor de nacht onderdak bieden?
•
They kindly put up the stranded travelers in their spare room.
Ze boden de gestrande reizigers vriendelijk onderdak in hun logeerkamer.
3.
verdragen, tolereren
to tolerate or endure something unpleasant
:
•
I can't put up with his constant complaining anymore.
Ik kan zijn constante geklaag niet meer verdragen.
•
She had to put up with a lot of criticism during her career.
Ze moest veel kritiek verdragen tijdens haar carrière.
4.
indienen, voorstellen, opgeven
to offer or present something for consideration or approval
:
•
She decided to put up her name for the committee election.
Ze besloot haar naam op te geven voor de commissieverkiezing.
•
The company will put up a new proposal next week.
Het bedrijf zal volgende week een nieuw voorstel indienen.