build
US /bɪld/
UK /bɪld/

1.
bouwen, opbouwen
construct (something) by putting parts or material together over a period of time
:
•
They plan to build a new house next year.
Ze zijn van plan volgend jaar een nieuw huis te bouwen.
•
The company is looking to build a strong team.
Het bedrijf wil een sterk team opbouwen.
2.
opbouwen, toenemen
increase in intensity or strength
:
•
Tension began to build between the two countries.
De spanning begon te groeien tussen de twee landen.
•
The excitement continued to build as the concert approached.
De opwinding bleef toenemen naarmate het concert naderde.