offer

US /ˈɑː.fɚ/
UK /ˈɑː.fɚ/
"offer" picture
1.

aanbieden, offreren

present or proffer (something) for someone to accept or reject

:
He offered her a cup of tea.
Hij bood haar een kopje thee aan.
The company offers a wide range of services.
Het bedrijf biedt een breed scala aan diensten aan.
2.

aanbieden, voorstellen

express willingness to do something

:
He offered to help with the move.
Hij bood aan te helpen met de verhuizing.
She offered to pay for dinner.
Ze bood aan om het diner te betalen.
1.

aanbod, bod

an act of presenting something for someone to accept or reject

:
He accepted the job offer.
Hij accepteerde het baanaanbod.
The house is on the market with an offer of $300,000.
Het huis staat te koop met een bod van $300.000.
2.

aanbieding, korting

a special price or discount on something

:
They have a great offer on flights to Paris.
Ze hebben een geweldige aanbieding op vluchten naar Parijs.
This week's special offer is buy one get one free.
De speciale aanbieding van deze week is koop er één, krijg er één gratis.