gig
US /ɡɪɡ/
UK /ɡɪɡ/

1.
optreden, gig
a live musical performance, especially a single engagement by a band or musician
:
•
The band played a fantastic gig at the local club last night.
De band speelde gisteravond een fantastische gig in de plaatselijke club.
•
They're hoping to get more gigs next month.
Ze hopen volgende maand meer optredens te krijgen.
2.
klus, baan
a job, especially a temporary one
:
•
She took on a temporary gig as a freelance writer.
Ze nam een tijdelijke klus aan als freelance schrijver.
•
Many people are looking for side gigs to earn extra income.
Veel mensen zoeken naar nevenklussen om extra inkomen te verdienen.