assignment
US /əˈsaɪn.mənt/
UK /əˈsaɪn.mənt/
1.
opdracht, taak
a task or piece of work allocated to someone as part of a job or course of study
:
•
The teacher gave us a difficult math assignment.
De leraar gaf ons een moeilijke wiskundeopdracht.
•
She completed her research assignment ahead of schedule.
Ze voltooide haar onderzoeksopdracht eerder dan gepland.
2.
toewijzing, opdracht
the act of assigning something
:
•
The assignment of roles was done by the project manager.
De toewijzing van rollen werd gedaan door de projectmanager.
•
The assignment of property to the heir was legally binding.
De toewijzing van eigendom aan de erfgenaam was juridisch bindend.