sweep

US /swiːp/
UK /swiːp/
"sweep" picture
1.

vegen

to clean a floor, surface, or area by brushing away dirt or litter

:
•
She used a broom to sweep the kitchen floor.
Ze gebruikte een bezem om de keukenvloer te vegen.
•
The janitor will sweep the hallways every morning.
De conciërge zal elke ochtend de gangen vegen.
:
brushcleanclear
2.

buigen, bestrijken, zich uitstrekken

to move or extend in a long, continuous curve or line

:
•
The road began to sweep around the mountain.
De weg begon om de berg heen te buigen.
•
Her gaze seemed to sweep across the entire room.
Haar blik leek de hele kamer te bestrijken.
:
curvearcextendstretch
3.

meesleuren, overspoelen, zich verspreiden

to move quickly and forcefully in a particular direction

:
•
The strong current will sweep you downstream.
De sterke stroming zal je stroomafwaarts meesleuren.
•
A wave of panic swept through the crowd.
Een golf van paniek spoelde door de menigte.
:
rushsurgeflowgush
1.

veeg, veegbeurt

an act of sweeping, especially to clean a surface

:
•
He gave the floor a quick sweep before the guests arrived.
Hij gaf de vloer een snelle veeg voordat de gasten arriveerden.
•
The street cleaner made a thorough sweep of the area.
De straatveger maakte een grondige veegbeurt van het gebied.
:
brushcleanclearance
2.

bocht, beweging, zwaai

a long, continuous movement or curve

:
•
The elegant sweep of the staircase impressed everyone.
De elegante bocht van de trap maakte indruk op iedereen.
•
The camera made a slow sweep across the landscape.
De camera maakte een langzame beweging over het landschap.
:
curvearcmovementpan
:
sweepingsweep upreverse sweepsweep asidea clean sweepsweep somebody off their feetsweep something under the rug