retain
US /rɪˈteɪn/
UK /rɪˈteɪn/

1.
behouden, vasthouden
continue to have (something); keep possession of
:
•
She managed to retain her composure despite the bad news.
Ze slaagde erin haar kalmte te behouden ondanks het slechte nieuws.
•
The company decided to retain its current employees.
Het bedrijf besloot zijn huidige werknemers te behouden.
2.
3.
4.
inhuren, behouden
secure the services of (a lawyer, etc.) with a preliminary payment
:
•
The company decided to retain a new law firm.
Het bedrijf besloot een nieuw advocatenkantoor te inhuren.
•
He paid a fee to retain the services of a consultant.
Hij betaalde een vergoeding om de diensten van een consultant te behouden.