grounds

US /ɡrɑʊndz/
UK /ɡrɑʊndz/
"grounds" picture
1.

gronden, terrein

the area of land surrounding a house or other building

:
The castle is set in extensive grounds.
Het kasteel ligt op uitgestrekte gronden.
The school grounds are well-maintained.
Het schoolterrein is goed onderhouden.
2.

prut, bezinksel

the solid particles, especially of coffee, that remain after the liquid has been drained

:
There were coffee grounds at the bottom of the cup.
Er zaten koffieprut op de bodem van de kop.
She threw the tea grounds into the compost bin.
Ze gooide de theeprut in de compostbak.
3.

gronden, redenen, motieven

a reason, cause, or justification for an action or belief

:
There are no grounds for complaint.
Er zijn geen gronden voor klachten.
On what grounds do you make such an accusation?
Op welke gronden doet u zo'n beschuldiging?
1.

aan de grond houden, stranden

to prevent (a ship or aircraft) from sailing or flying

:
The bad weather grounded all flights.
Het slechte weer hield alle vluchten aan de grond.
The ship was grounded on a sandbank.
Het schip liep aan de grond op een zandbank.
2.

straffen, binnenhouden

to punish (a child or young person) by forbidding them to go out or have visitors

:
My parents grounded me for a week after I broke curfew.
Mijn ouders hielden me een week binnen nadat ik de avondklok had overtreden.
She was grounded from using her phone.
Ze mocht haar telefoon niet meer gebruiken; ze was gestraft.
1.

nuchter, realistisch, geaard

having a good understanding of the practical realities of life

:
She's a very grounded person, always calm and sensible.
Ze is een heel nuchter persoon, altijd kalm en verstandig.
Despite his success, he remains humble and grounded.
Ondanks zijn succes blijft hij bescheiden en nuchter.