cause
US /kɑːz/
UK /kɑːz/

1.
oorzaak, reden
a person or thing that gives rise to an action, phenomenon, or condition
:
•
The heavy rain was the cause of the flood.
De zware regen was de oorzaak van de overstroming.
•
What was the cause of the accident?
Wat was de oorzaak van het ongeluk?
1.
veroorzaken, teweegbrengen
make (something, especially something bad) happen
:
•
The strong winds caused a lot of damage.
De sterke wind veroorzaakte veel schade.
•
His reckless driving caused the accident.
Zijn roekeloze rijgedrag veroorzaakte het ongeluk.