cause

US /kɑːz/
UK /kɑːz/
"cause" picture
1.

oorzaak, reden

a person or thing that gives rise to an action, phenomenon, or condition

:
The heavy rain was the cause of the flood.
De zware regen was de oorzaak van de overstroming.
What was the cause of the accident?
Wat was de oorzaak van het ongeluk?
2.

zaak, doel

a principle, aim, or movement that one is prepared to defend or advocate

:
She dedicated her life to the cause of human rights.
Ze wijdde haar leven aan de zaak van mensenrechten.
They are fighting for a noble cause.
Ze vechten voor een nobele zaak.
1.

veroorzaken, teweegbrengen

make (something, especially something bad) happen

:
The strong winds caused a lot of damage.
De sterke wind veroorzaakte veel schade.
His reckless driving caused the accident.
Zijn roekeloze rijgedrag veroorzaakte het ongeluk.