result
US /rɪˈzʌlt/
UK /rɪˈzʌlt/
1.
resultaat, gevolg
a consequence, effect, or outcome of something
:
•
The positive result of the experiment was celebrated.
Het positieve resultaat van het experiment werd gevierd.
•
His hard work led to excellent academic results.
Zijn harde werk leidde tot uitstekende academische resultaten.
2.
uitslag, resultaat
the final score or outcome of a sporting event or competition
:
•
What was the final result of the football match?
Wat was de einduitslag van de voetbalwedstrijd?
•
The election results will be announced tonight.
De verkiezingsuitslagen worden vanavond bekendgemaakt.
1.
resulteren in, voortvloeien uit
to occur or follow as a consequence of something
:
•
The accident resulted from careless driving.
Het ongeluk resulteerde uit onvoorzichtig rijden.
•
His illness resulted in a long hospital stay.
Zijn ziekte resulteerde in een lang ziekenhuisverblijf.