root

US /ruːt/
UK /ruːt/
"root" picture
1.

wortel

the part of a plant that attaches it to the ground or to a support, conveying water and nourishment to the rest of the plant via numerous branches and fibers

:
•
The tree's roots spread deep into the soil.
De wortels van de boom verspreiden zich diep in de grond.
•
Carrots are edible roots.
Wortels zijn eetbare wortels.
:
rhizometuberbulb
2.

oorzaak, grondslag, kern

the fundamental or ultimate source of something

:
•
Lack of communication is often the root of relationship problems.
Gebrek aan communicatie is vaak de oorzaak van relatieproblemen.
•
We need to get to the root of the problem.
We moeten tot de kern van het probleem komen.
:
originsourcebasisfoundationcause
1.

wortelen, zich vestigen

establish deeply and firmly

:
•
The new ideas have rooted themselves in the community.
De nieuwe ideeën hebben zich geworteld in de gemeenschap.
•
The plant rooted quickly in the fertile soil.
De plant wortelde snel in de vruchtbare grond.
:
embedimplantfixestablishentrench
2.

wortelen, doen wortelen

cause (a plant or cutting) to grow roots

:
•
You can root cuttings in water or soil.
Je kunt stekken wortelen in water of aarde.
•
She learned how to root roses from her grandmother.
Ze leerde van haar grootmoeder hoe ze rozen moest wortelen.
:
propagatecultivategrow
:
root forroot canalroot beerroot outgrass rootsrooted to the spotroots and all