act

US /ækt/
UK /ækt/
"act" picture
1.

handelen, doen

take action; do something

:
It's time to act.
Het is tijd om te handelen.
He decided to act quickly.
Hij besloot snel te handelen.
2.

acteren, spelen

perform a role in a play or film

:
She wants to act in movies.
Ze wil acteren in films.
He can act very well.
Hij kan heel goed acteren.
1.

daad, handeling

a thing done; a deed

:
It was an act of kindness.
Het was een daad van vriendelijkheid.
His latest act surprised everyone.
Zijn laatste daad verraste iedereen.
2.

wet, besluit

a law passed by a legislative body

:
The new act will protect consumers.
De nieuwe wet zal consumenten beschermen.
Congress passed the act last month.
Het Congres heeft de wet vorige maand aangenomen.
3.

akte, bedrijf

a division of a play or opera

:
The second act was very dramatic.
De tweede akte was erg dramatisch.
The play has three acts.
Het toneelstuk heeft drie aktes.