function

US /ˈfʌŋk.ʃən/
UK /ˈfʌŋk.ʃən/
"function" picture
1.

functie, doel

an activity or purpose natural to or intended for a person or thing

:
•
The main function of the heart is to pump blood.
De belangrijkste functie van het hart is het pompen van bloed.
•
What is the function of this button?
Wat is de functie van deze knop?
:
purposeroledutyoperationuse
2.

bijeenkomst, evenement

a large or formal social event or ceremony

:
•
The wedding was a grand function.
De bruiloft was een groots evenement.
•
They attended a formal function at the embassy.
Ze woonden een formele bijeenkomst bij de ambassade bij.
:
eventgatheringpartyceremonyoccasion
3.

functie, relatie

a relationship or expression involving one or more variables

:
•
In mathematics, y = f(x) represents y as a function of x.
In de wiskunde stelt y = f(x) y voor als een functie van x.
•
The cost is a function of the number of items purchased.
De kosten zijn een functie van het aantal gekochte artikelen.
:
mappingoperationtransformation
1.

functioneren, werken

work or operate in a proper or particular way

:
•
The new machine is designed to function efficiently.
De nieuwe machine is ontworpen om efficiënt te functioneren.
•
His brain is still functioning normally after the accident.
Zijn hersenen functioneren nog steeds normaal na het ongeluk.
:
operateworkperformrunact
:
functionalfunctional foodfunctional group