act up
US /ækt ʌp/
UK /ækt ʌp/

1.
zich misdragen, lastig doen
behave badly or improperly
:
•
The children started to act up during the long car ride.
De kinderen begonnen zich te misdragen tijdens de lange autorit.
•
If you act up again, you'll be sent to your room.
Als je weer lastig doet, word je naar je kamer gestuurd.
2.
haperen, opspeken
(of a machine or part of the body) fail to function properly
:
•
My old car always starts to act up in cold weather.
Mijn oude auto begint altijd te haperen bij koud weer.
•
My knee has been acting up ever since I went for that long run.
Mijn knie is aan het opspelen sinds die lange run.