bill

US /bɪl/
UK /bɪl/
"bill" picture
1.

rekening, factuur

a statement of money owed for goods or services supplied

:
•
Can I have the bill, please?
Mag ik de rekening, alstublieft?
•
The electricity bill is due next week.
De elektriciteitsrekening is volgende week verschuldigd.
:
invoicestatementcheck
2.

wetsvoorstel

a draft of a proposed law presented to parliament for discussion

:
•
The new education bill was passed by the Senate.
Het nieuwe onderwijswetsvoorstel werd aangenomen door de Senaat.
•
They are debating a controversial bill on healthcare.
Ze debatteren over een controversieel wetsvoorstel over gezondheidszorg.
:
actlawmeasure
3.

bankbiljet, biljet

a banknote

:
•
He pulled a twenty-dollar bill from his wallet.
Hij haalde een twintig dollar biljet uit zijn portemonnee.
•
Counterfeit bills are a serious problem.
Valse biljetten zijn een ernstig probleem.
:
banknotenotepaper money
4.

snavel

a bird's beak

:
•
The toucan has a large, colorful bill.
De toekan heeft een grote, kleurrijke snavel.
•
The duck cleaned its feathers with its bill.
De eend maakte zijn veren schoon met zijn snavel.
:
beaknib
1.

factureren, rekening sturen

to present a bill or invoice to (someone) for goods or services

:
•
The restaurant will bill you at the end of your meal.
Het restaurant zal u aan het einde van uw maaltijd factureren.
•
We will bill you for the services rendered.
Wij zullen u de geleverde diensten in rekening brengen.
:
chargeinvoice
2.

aankondigen, promoten

to advertise (a person, product, or event) in a prominent way

:
•
The concert was billed as a tribute to rock legends.
Het concert werd aangekondigd als een eerbetoon aan rocklegendes.
•
She was billed as the main attraction.
Ze werd aangekondigd als de hoofdattractie.
:
advertisepromotepublicize
:
bill of ladingbill of materialsbill and coofoot the billduck-billed platypusa clean bill of healthpick up the bill for