operate

US /ˈɑː.pə.reɪt/
UK /ˈɑː.pə.reɪt/
"operate" picture
1.

bedienen, exploiteren, werken

control the functioning of a machine, process, or system

:
Can you show me how to operate this new coffee machine?
Kunt u mij laten zien hoe ik deze nieuwe koffiemachine moet bedienen?
The company operates a large fleet of delivery trucks.
Het bedrijf exploiteert een grote vloot bezorgwagens.
2.

opereren

perform a surgical operation

:
The surgeon will operate on her knee tomorrow.
De chirurg zal morgen haar knie opereren.
He had to operate immediately to save the patient's life.
Hij moest onmiddellijk opereren om het leven van de patiënt te redden.
3.

werken, gelden, van kracht zijn

be in action or have an effect

:
The new policy will operate from next month.
Het nieuwe beleid zal vanaf volgende maand van kracht zijn.
These principles operate in all aspects of life.
Deze principes gelden in alle aspecten van het leven.