weave

US /wiːv/
UK /wiːv/
"weave" picture
1.

weven

form (fabric or an article) by interlacing long threads passing in one direction with others at a right angle to them

:
She learned to weave baskets from natural fibers.
Ze leerde manden weven van natuurlijke vezels.
The spider began to weave its web.
De spin begon zijn web te weven.
2.

samenvoegen, verbinden

make (a complex story or pattern) from a number of individual elements

:
The author expertly wove together multiple storylines.
De auteur weefde vakkundig meerdere verhaallijnen samen.
He tried to weave a convincing alibi.
Hij probeerde een overtuigend alibi te weven.
3.

slalommen, zich een weg banen

move by winding in and out of obstacles

:
The car had to weave through heavy traffic.
De auto moest zich slalommend door het drukke verkeer bewegen.
He managed to weave his way through the crowd.
Hij slaagde erin zich een weg te banen door de menigte.
1.

weefsel, weefpatroon

a particular style or manner in which something is woven

:
The blanket had a loose, open weave.
De deken had een losse, open weefsel.
This fabric has a tight, durable weave.
Deze stof heeft een strakke, duurzame weefsel.