texture
US /ˈteks.tʃɚ/
UK /ˈteks.tʃɚ/
1.
textuur, structuur, aanvoelen
the feel, appearance, or consistency of a surface or a substance
:
•
The silk scarf had a smooth, soft texture.
De zijden sjaal had een gladde, zachte textuur.
•
The chef paid close attention to the texture of the pasta.
De chef besteedde veel aandacht aan de textuur van de pasta.
1.
textureren, structureren
give a particular texture to (a surface or substance)
:
•
The artist used various tools to texture the clay.
De kunstenaar gebruikte verschillende gereedschappen om de klei te textureren.
•
You can texture the walls with a special paint roller.
Je kunt de muren textureren met een speciale verfroller.