meander

US /miˈæn.dɚ/
UK /miˈæn.dɚ/
"meander" picture
1.

kronkelen, slingeren

of a river or road) follow a winding course

:
•
The river meanders through the valley.
De rivier kronkelt door de vallei.
•
The path meanders through the woods.
Het pad kronkelt door het bos.
:
windsnaketwistturncurve
2.

ronddwalen, slenteren

of a person) wander aimlessly and without urgent destination

:
•
We spent the afternoon meandering through the old town.
We brachten de middag door met ronddwalen door de oude stad.
•
He likes to meander through the park on his days off.
Hij houdt ervan om op zijn vrije dagen door het park te slenteren.
:
strollramblewanderroamsaunter
1.

meander, kronkel

a winding curve or bend in a river or road

:
•
The river formed a wide meander as it flowed through the plains.
De rivier vormde een brede meander terwijl hij door de vlaktes stroomde.
•
The road was full of twists and meanders.
De weg zat vol bochten en meanders.
:
bendcurveloopturntwist