wear

US /wer/
UK /wer/
"wear" picture
1.

dragen

have (something) on one's body as clothing, decoration, or protection

:
She likes to wear bright colors.
Ze draagt graag felle kleuren.
He always wears a hat.
Hij draagt altijd een hoed.
2.

slijten, verslijten

damage, erode, or destroy by friction or use

:
The constant rubbing will wear a hole in the fabric.
Het constante wrijven zal een gat in de stof slijten.
The tires are starting to wear thin.
De banden beginnen dun te slijten.
3.

meegaan, duurzaam zijn

last or remain in good condition for a specified period of time

:
These shoes will wear well.
Deze schoenen zullen goed meegaan.
The paint on the wall is starting to wear.
De verf op de muur begint te slijten.
1.

slijtage, gebruik

damage or deterioration sustained from continuous use and exposure

:
The old carpet showed signs of considerable wear.
Het oude tapijt vertoonde aanzienlijke slijtage.
This jacket can withstand a lot of wear and tear.
Deze jas is bestand tegen veel slijtage.
2.

kleding, dracht

clothing of a specified type

:
The store has a wide selection of formal wear.
De winkel heeft een ruime keuze aan formele kleding.
She designs children's wear.
Zij ontwerpt kinderkleding.