damage
US /ˈdæm.ɪdʒ/
UK /ˈdæm.ɪdʒ/
1.
schade, beschadiging
physical harm that impairs the value, usefulness, or normal function of something
:
•
The storm caused extensive damage to the roof.
De storm veroorzaakte uitgebreide schade aan het dak.
•
Smoking can cause serious damage to your lungs.
Roken kan ernstige schade aan uw longen veroorzaken.
2.
schadevergoeding, verlies
loss or harm resulting from injury to person, property, or reputation
:
•
The company sued for damages after the breach of contract.
Het bedrijf klaagde voor schadevergoeding na de contractbreuk.
•
He sought compensation for the emotional damage caused by the accident.
Hij zocht compensatie voor de emotionele schade veroorzaakt door het ongeluk.
1.
beschadigen, schaden
inflict physical harm on (something) so as to impair its value, usefulness, or normal function
:
•
The fire severely damaged the building.
De brand heeft het gebouw ernstig beschadigd.
•
His reputation was damaged by the scandal.
Zijn reputatie werd geschaad door het schandaal.