last

US /læst/
UK /læst/
"last" picture
1.

laatste

coming after all others in time or order; final

:
•
This is your last chance.
Dit is je laatste kans.
•
She was the last person to leave the office.
Zij was de laatste persoon die het kantoor verliet.
:
first
2.

laatste, meest recente

most recent in time; latest

:
•
Did you see the last episode of that show?
Heb je de laatste aflevering van die serie gezien?
•
I read her last novel, it was excellent.
Ik heb haar laatste roman gelezen, die was uitstekend.
:
latestmost recent
1.

laatst, voor het laatst

on the previous occasion

:
•
I saw him last week.
Ik zag hem vorige week.
•
When did you last visit your hometown?
Wanneer heb je je geboorteplaats voor het laatst bezocht?
:
recentlypreviously
1.

duren, meegaan

continue for a specified period of time

:
•
The meeting will last for two hours.
De vergadering zal twee uur duren.
•
How long will these supplies last?
Hoe lang zullen deze voorraden meegaan?
:
endurecontinueremainpersist
2.

blijven bestaan, voortduren

remain in existence or use

:
•
May your happiness last forever.
Moge je geluk voor altijd duren.
•
The tradition has lasted for centuries.
De traditie heeft eeuwenlang bestaan.
:
endurepersistsurvive
:
at lastlast namethe last milelast resortlast wordthe last minutethe last straw