split

US /splɪt/
UK /splɪt/
"split" picture
1.

splitsen, verdelen, splijten

divide into two or more parts

:
•
The company decided to split into two separate entities.
Het bedrijf besloot zich te splitsen in twee afzonderlijke entiteiten.
•
Can you help me split this log?
Kun je me helpen deze boomstam te splijten?
:
divideseparatecleavefracturebreak
2.

vertrekken, weggaan

leave a place, especially suddenly or quickly

:
•
They decided to split after the argument.
Ze besloten te vertrekken na de ruzie.
•
Let's split, it's getting late.
Laten we gaan, het wordt laat.
:
leavedepartexitgoquit
1.

splitsing, scheiding, spagaat

a division or separation of something into two or more parts

:
•
There was a split in the political party.
Er was een scheuring in de politieke partij.
•
He performed a perfect split during his dance routine.
Hij voerde een perfecte split uit tijdens zijn dansroutine.
:
divisionseparationfissureriftschism
1.

gespleten, verdeeld

divided or separated into parts

:
•
The wood was already split into kindling.
Het hout was al gespleten tot aanmaakhout.
•
The split ends of her hair needed a trim.
De gespleten haarpunten van haar haar moesten geknipt worden.
:
splittingsplit endsplit peasplit-levellickety-splitbanana splitsplit-screen