divide

US /dɪˈvaɪd/
UK /dɪˈvaɪd/
"divide" picture
1.

verdelen, scheiden

to separate into parts or shares

:
We need to divide the cake into equal slices.
We moeten de taart in gelijke plakken verdelen.
The river divides the city into two parts.
De rivier verdeelt de stad in twee delen.
2.

delen

to perform the operation of division in arithmetic

:
Can you divide 100 by 4?
Kun je 100 delen door 4?
The teacher taught us how to divide fractions.
De leraar leerde ons hoe we breuken moesten delen.
1.

scheiding, grens

a point or line that separates two areas or things

:
The mountain range forms a natural divide between the two countries.
De bergketen vormt een natuurlijke scheiding tussen de twee landen.
There's a clear divide between rich and poor in this society.
Er is een duidelijke scheiding tussen rijk en arm in deze samenleving.