leave
US /liːv/
UK /liːv/

1.
2.
laten, achterlaten
allow or cause to remain in a specified state or position
:
•
Please leave the door open.
Gelieve de deur open te laten.
•
Don't leave your dirty clothes on the floor.
Laat je vuile kleren niet op de grond liggen.
1.
2.
toestemming, vergunning
permission to do something
:
•
He asked for leave to speak.
Hij vroeg toestemming om te spreken.
•
The court granted him leave to appeal.
De rechtbank verleende hem toestemming om in beroep te gaan.